Over academisch onafhankelijkheid. Of: hoe erg is het om als universiteit met een bedrijf als Shell samen te werken?

May 23, 2017

De verregaande commercialisering van de Nederlandse universiteiten kan niemand meer zijn ontgaan. Die uit zich in bijvoorbeeld commerciële reclame in universiteitsgebouwen, commerciële tarieven in de universiteitskantines, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in wetenschappelijke adviescommissies of universitaire adviesraden, bijzondere hoogleraren uit het bedrijfsleven en ook bedrijven die voor wetenschappelijk onderzoek betalen. Dit alles omdat de overheidsfinanciering van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek steeds verder terugloopt.

Een recent artikel in De Correspondent wees op de invloed van Shell op het onderzoek- en onderwijsprogramma van de Erasmus Universiteit.

Bijvoorbeeld

Het oliebedrijf kreeg met het partnership dus formele invloed over het lesprogramma van de universiteit. Maar dat was nog niet alles. De universiteit en Shell maakten ook afspraken over de werving van studenten, gastcolleges door Shellmedewerkers, en samenwerking in adviesgroepen voor specifieke opleidingen.

Daarnaast vermeldt het artikel dat energiebedrijven in 2015 een onderzoek uitbesteedden dat de gassector moest helpen ‘beter leren omgaan met de veranderingen in de beeldvorming van gas als energiebron in Nederland.’

Ander universiteiten worden ook genoemd. Zo wordt aan studenten van de opleiding communicatie- en informatiewetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen de volgende case study voorgelegd: ‘Denk na over de communicatiemaatregelen die benodigd zijn om het geschonden vertrouwen van de Groningers en de in hun ogen verdwenen legitimiteit van de gaswinning te herstellen.’

De vraag is: is dit erg, en zo ja, wat kunnen we hier aan doen?

Academische vrijheid en wetenschappelijke onafhankelijkheid zijn een groot goed. De universiteit moet een ruimte bieden waar in principe alle vragen in vrijheid en veiligheid bestudeerd moeten kunnen worden. Deze vrijheid moet wat mij betreft slechts ingeperkt worden door dat wat wettelijk gezien niet door de beugel kan. En wordt uiteindelijk ook gestuurd door wat de wetenschap zelf relevant onderzoek vindt, onder meer omdat er zinvolle onderzoeksresultaten verwacht worden, of die nu van praktische of puur theoretische aard zijn.

Het is dus niet de bedoeling dat betrokkenheid van het bedrijfsleven er toe leidt dat bepaalde vragen niet meer bestudeerd kunnen of mogen worden. Of dat in een college bepaalde onderwerpen, vanwege een bepaald commercieel belang, niet meer onderwezen worden. Natuurlijk is dit een subtiel spel. Als een onderzoeksgroep in grote mate afhankelijk is van één of een beperkte groep financiers uit het bedrijfsleven, dan wordt het wel moeilijk om die onafhankelijkheid vast te houden. Zelfs als dat geld door het bedrijfsleven als een schenking, zonder voorwaarden, wordt gedaan, is altijd de vraag of het kritisch onderzoek dat nu gedaan wordt niet toch de omvang van de volgende schenking negatief gaat beïnvloeden. Dit is te voorkomen door, als overheid, voldoende basisfinanciering van wetenschappelijk onderzoek te garanderen. Dat is nu helaas niet het geval (maar dat is wellicht een onderwerp voor een volgende blogpost).

Die vrijheid en onafhankelijkheid betekent echter ook dat bepaalde in de samenleving zeer onwelgevallige onderwerpen op de universiteit onderzocht of onderwezen kunnen, of zelfs moeten worden. Denk aan onderzoek naar kernenergie, basisinkomen, strenger straffen, pedofilie, klimaatontkenning, het basisinkomen, populisme, etc. Iedere vraag uit de samenleving zou door de universiteit zonder vooroordelen ontvangen moeten worden, en puur op haar wetenschappelijke merites beoordeeld moeten worden.

De universiteit opereert niet in een vacuüm. Zij is onderdeel van de samenleving. De spreekwoordelijke ivoren toren is nu wel geslecht (wat bij mij soms wel eens de vraag doet rijzen of een ivoren pilaartje op zijn tijd niet zo'n slecht idee is). Met andere woorden: sturen op maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek is gewenst, als die relevantie maar breder wordt gezien dan vanuit een puur koopmansperspectief, en er ook voldoende ruimte is voor vrij onderzoek.

Overigens is de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU (laatst herzien in 2014) ook duidelijk over deze materie. Zij formuleert zes principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening: eerlijkheid en zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, verantwoordelijkheid, onpartijdigheid:

De wetenschapsbeoefenaar laat zich bij zijn wetenschappelijke activiteiten leiden door geen ander belang dan het wetenschappelijk belang.

en onafhankelijkheid:

Bij de presentatie van inzichten als juist en relevant is een wetenschapsbeoefenaar onafhankelijk als hij zich daarbij alleen laat beïnvloeden door het oordeel van anderen voor zover dat berust op wetenschappelijk gezag. Hij laat zich niet op andere gronden beïnvloeden.

Daar lijkt me geen woord Frans bij.

Daarnaast leidt de universiteit haar studenten op voor een nuttige rol in de samenleving. Het is dus goed als de universitaire opleiding aansluit op de banenmarkt. En het is daarom niet vreemd om het bedrijfsleven om advies te vragen over de inrichting van het onderwijs. (Dat is overigens nog wel iets anders dan ze formeel het recht te geven over het curriculum mee te beslissen.) Ook het uitnodigen van gastdocenten uit het bedrijfsleven past hier bij, ook of misschien wel juist als ze een diametraal andere mening zijn toegedaan. De universiteit is bij uitstek een omgeving om geconfronteerd te worden met jou onwelgevallige meningen, en daar dan vervolgens op een nette wijze over van gedachten te wisselen. Of je nu student, docent of hoogleraar bent.

De essentie van wetenschappelijk onderzoek is om je altijd af te vragen of je eigenlijk wel gelijk hebt. Dan kun je maar het beste er voor zorgen dat je altijd een tegengeluid hoort.

Laten we eens teruggaan naar de voorbeelden zoals die genoemd worden in het artikel van De Correspondent.

Onderzoek naar de communicatiemaatregelen die benodigd zijn om het geschonden vertrouwen van de Groningers en de in hun ogen verdwenen legitimiteit van de gaswinning te herstellen kun je misschien moeite mee hebben. Als Groninger kan de gaswinning mij niet snel genoeg gestopt worden: we zijn al lang genoeg wingewest geweest. Maar toch is het objectief gezien een legitieme vraag en een interessante casus om bestaande theorieën op los te laten. Het kan wellicht (ik ben gene expert) interessante inzichten over propaganda en beïnvloeding van de publieke opinie opleveren. Bovendien: wat maakt deze vraag minder legitiem dan de vraag hoe Groningers het rest van het land en met name de regering zou kunnen overtuigen van de noodzaak onmiddellijk met de gaswinning te stoppen en de geleden schade ruimhartig te vergoeden. Mag er bijvoorbeeld geen onderzoek gedaan worden naar de vraag hoe de perceptie van, zeg, pedofilie positief beïnvloed kan worden? (En voor de mensen die nu uit hun vel springen: vul voor pedofilie nu eens homofilie in, en stel je zelf voor dat je deze vraag honderd jaar geleden zou stellen.)

Net zo goed zie ik geen probleem in de vraag hoe de gassector ‘beter [kan] leren omgaan met de veranderingen in de beeldvorming van gas als energiebron in Nederland.’ Het is een probleem waar de sector mee te kampen heeft. En ja, je kunt ze proberen er van te overtuigen dat het misschien zinvoller is om niet langer de hakken in het zand te zetten. Maar ze mogen de vraag stellen, en als een wetenschapper aan de universiteit been ziet in de beantwoording daarvan: van mij mag zij/hij.

Wel vind ik de formele invloed van Shell op het onderwijsprogramma een probleem, zeker als dit verder strekt dan advisering over het curriculum. (Het artikel is daar niet helemaal helder over.) Zoals gezegd: advies inwinnen bij het bedrijfsleven is goed. Het bedrijfsleven mee laten beslissen over de opleiding is uit den boze.

Het artikel in De Correspondent sluit af met de volgende conclusie.

Uiteindelijk zou de EUR volgens Hüzeir alle relaties met de fossiele industrie moeten beëindigen, omdat de universiteit via deze relaties de verdienmodellen van olie-, kolen- en gasbedrijven stut. De samenwerkingsverbanden legitimeren een industrie die maar amper oplossingen levert tegen klimaatverandering. Dat is niet iets waar de universiteit zich voor zou moeten lenen, aldus Hüzeir.

Persoonlijk ben ik het helemaal met Hüzeir eens dat klimaatverandering een groot probleem is waar de olie-, kolen- en gasbedrijven (maar ook allerlei andere partijen overigens!) veel te weinig aan doen. Maar ik vind uit de grond van mijn hart dat de universiteit niet op institutioneel niveau politiek moet worden. Dat is zij al op individueel niveau vanwege al die eigenwijze wetenschappers die er rond lopen.

En om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek en universitair onderwijs in het gedrang komt, moet de overheid hiervoor voldoende basisfinanciering garanderen.

In case you spot any errors on this page, please notify me!
Or, leave a comment.