Het is jammer dat ook Caroline de Gruyter provincialisme als argument gebruikt tegen het plan van minister Dijkgraaf om het Nederlands op de universiteit beter te beschermen. Zo wordt dit plan tot onderdeel van de ‘cultuuroorlog’ gemaakt, terwijl het plan eigenlijk juist heel inclusief en verbindend is. Laat me dat uitleggen.
Eerst even over het plan zelf: het betreft alleen de bachelor opleidingen, waarvan niet meer dan een derde van de vakken in het Engels gegeven mag worden. Volledig Engelstalige bacheloropleidingen blijven mogelijk, maar er zal wel strikter gekeken worden naar de noodzaak daarvan (op termijn ook bij al bestaande Engelstalige bacheloropleidingen). Met andere woorden: in de masteropleidingen gelden er geen beperkingen ten aanzien van het Engels, en ook in de bachelor is nog ruimte genoeg om niet Nederlandstalige docenten in te zetten. (De vraag is wel hoe deze beperkte maatregelen in de praktijk de instroom van buitenlandse studenten gaat beperken. Een behoorlijke inperking van Engelstalige bachelors zal noodzakelijk zijn om echt effect te sorteren.)
De minister wil met het plan het Nederlands als academische taal beschermen en het hoger onderwijs toegankelijk houden voor studenten die minder goed zijn in het Engels. Ik vind dit een goed plan en juist niet getuigen van provincialisme (nogmaals, het Engels wordt volstrekt niet uit het curriculum verbannen), maar eerder een mooi staaltje van inclusief denken. Maar dan wel richting een andere bevolkingsgroep dan waar men normaal gesproken denkt als met over inclusiviteit spreekt: namelijk de grote groep Nederlanders die minder talig en internationaal georiënteerd zijn (de ‘somewheres’ volgens David Goodhart). Een groep die vaak al kritisch tegenover de wetenschap staat.
Een meer Engelstalige universiteit komt juist steeds verder af te staan van de Nederlandse samenleving. Het risico is dat de universiteit (weer) als een ivoren toren wordt gezien waar mensen letterlijk in een andere taal over zaken spreken die de samenleving in haar geheel aangaan.
Om het Nederlands ook in de toekomst te behouden als taal waarin wetenschap bedreven wordt en over wetenschap geschreven en gesproken wordt, moet er ook op universitair niveau in het Nederlands les gegeven worden aan de wetenschappers van de toekomst. En dan heb ik het nog niet eens over het nog veel grotere deel van de studenten in de collegebanken die niet de wetenschap in gaan maar de daar opgedane kennis in hun toekomstige beroepen gaan toepassen, voor het overgrote deel in Nederland.
Met het verdwijnen van het Nederlands als zelfstandige taal waarin onderzoek gedaan wordt en over onderzoek gerapporteerd wordt, betekent dat specifiek Nederlandse issues steeds minder als onderwerp van wetenschappelijke studie worden gezien, en in de wetenschappelijke literatuur beschreven worden. Dit is ook van belang voor de Nederlandse overheid zelf, die voor inhoudelijk advies vaak afhankelijk is van wetenschappelijke inzichten, maar daarbij wel verwacht die inzichten in het Nederlands tot zich te kunnen nemen. Daarbij is de overheid afhankelijk van Nederlandstalige adviseurs (wetenschappers zelf, of van adviesbureaus met academisch geschoolde medewerkers), die dan wel in staat moeten zijn om in het Nederlands over deze wetenschappelijke inzichten te kunnen communiceren.
Tenslotte zie ik in de colleges die ik zelf geef dat Nederlandstalige studenten zich minder makkelijk uitdrukken in het Engels en daarom minder makkelijk vragen stellen of bij interactieve colleges zich actief in een discussie te mengen. Ook Engelstalige literatuur wordt vaak als lastig ervaren. In dat perspectief is de door de Gruyter geconstateerde achteruitgang van het talenonderwijs op de middelbare scholen eerder een argument om voorzichtig te zijn met het gebruik van Engels op de universiteit.